Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], Toen antwoordden zij, en zeiden voor den koning: [35]Daniel, [36]een van de gevankelijk weggevoerden uit Juda [37]heeft, o koning! op u geen acht gesteld, noch op het gebod dat gij getekend hebt; maar hij bidt [38]op drie tijden 's daags zijn gebed. 35. Zie de arglistigheid van deze boeven: hadden zij eerst laten blijken dat het hun om Daniel te doen was, zo zouden zij in gevaar en vrees gestaan hebben dat de koning hen niet zou gehoord hebben, maar nu openbaren zij zichzelven. 36. Dit voegen zij hierbij om Daniel vanwege zijn land en staat [zijnde een gevangen Jood] bij den koning hatelijk te maken, alsof zij zeiden: Dat een Babylonier, Perziaan, of Meder dus ongehoorzaam ware, hij zou een zware straf verdienen: hoeveel meer een gevangen Jood. 37. Alsof zij zeiden: Hij heeft uwe majesteit klein, ja van gene waarde geacht, en hij heeft uwe wet niet gehoorzaamd; staat u dat te lijden, heer koning? 38. Te weten gelijk hij gewoon was te doen eer dit plakkaat afgekondigd was. Zie boven vs.11.